Een koekje of biscuit (van het Frans bis en cuit, “tweemaal gebakken”; vgl. beschuit) is een kleine, gebakken lekkernij die veelal bij de koffie, thee of een drankje wordt gegeten. Vroeger werden koekjes vooral door de banketbakker gebakken. Tegenwoordig is de productie grootschaliger en worden ze meestal verkocht in supermarkten.
Koekjesdeeg
390 g boter
210 g suiker
250 g bloem
1 zakje bakpoeder
2 eetlepels melk
1 ei
1 el vanille extract
1 dopje amandel aroma
Versiering
Aardbeienconfituur
Poedersuiker
Gekonfijte kersen
Voorbereiding
Verwarm de oven op 190° graden
Werkwijze
Meng de bloem, bakpoeder, suiker en boter in een keukenmachine met het K-element tot je een kruimelig mengsel krijgt. Voeg het ei, de melk, vanille- en amandelaroma toe en meng goed. Vorm het deeg tot rollen van ongeveer 5 cm dik.
Plaats de rollen in de koelkast tot het deeg stevig is geworden.
Rol het deeg uit en gebruik een grote uitsteekring om 24 schijfjes uit te steken. Gebruik een kleine uitsteekring om 12 schijfjes een gat in het midden te geven.
Bak de koekjes op een bakplaat 12 tot 15 minuten in de oven, tot ze goudbruin zijn.
Keer de koekjes zonder gaatje om en bestrijk ze met aardbeienconfituur. Leg een koekje met gat bovenop.
Bestrooi de bovenste koekjes met poedersuiker en garneer met een halve kers.